Posts tonen met het label krijgsgeschiedenis. Alle posts tonen
Posts tonen met het label krijgsgeschiedenis. Alle posts tonen

vrijdag 13 maart 2015

Gevecht bij Fombio (8 mei 1796)

Gevecht bij Fombio (Giuseppe Pietro Bagetti)
(Bron (klik voor grotere afbeelding): http://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/1/1a/Battaglia_di_Fombio.jpg)
 
Het dorpje Fombio, net ten noorden van de rivier de Po, ten noordoosten van Piacenza was het toneel van een onbesliste confrontatie op de avond van de 7e mei 1796 en van een vastberaden Franse aanval op de 8e. Generaal Liptay's vooruitgeschoven troepen (5.000 Oostenrijkers), de voorhoede van Beaulieu's leger, waren aanvankelijk succesvol op 7 mei, maar werden de volgende dag verdreven uit hun posities in het versterkte dorp door de Franse divisies van La Harpe en Dallemagne, misschien 18.000 man in het totaal, en werden twee uur lang teruggedreven in de richting van Lodi.
De verliezen aan beide zijden waren relatief groot. De Oostenrijkers verloren 280 man en 700 soldaten werden krijgsgevangen gemaakt; de Fransen incasseerden 150 doden en 300 gewonden alleen al in de eerste volley. Kolonel Jean Lannes onderscheidde zichzelf bij dit treffen.
 
Luitenant-Generaal Johann Peter De Beaulieu (1725-1819)
(Bron: http://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/thumb/0/0f/Johann_Peter_Beaulieu.jpg/220px-Johann_Peter_Beaulieu.jpg

Dit artikel maakt onderdeel uit van het project "De vertaling van Dictionary of Napoleonic Wars" en is een vrije vertaling.
Originele tekst: Dictionary of Napoleonic Wars, p. 153.

donderdag 12 maart 2015

Les Sapeurs, de ingenieurs

Franse Sapeurs - 1809
(Bron: http://1579.be/uniformes/france-sapeurs-1809.jpg)
 
Sapeurs waren Franse militaire ingenieurs - la genie - en waren niet in grote getale beschikbaar na de Revolutie, en Napoleon had er 1,300 te weinig in zijn Leger van Italië. De sapeurs verrichtten zeer veel verschillende taken, van het plannen, toezicht houden en uitvoeren van belegeringen tot het aanleggen van wegen en bouwen van barakken en bruggen (waarbij ze geholpen werden door de zogenaamde pontonniers van wie er velen in feite behoorde tot de artillerie).
In het veld waren de ingenieurs georganiseerd in bataljons en werden ze aangevoerd door personen als Carnot, Chasseloup-Laubat, Haxo en Caffarelli. Ze waren verantwoordelijk voor een aantal zeer belangrijke acties zoals de belegeringen van Toulon, Mantua, Accra en Danzig en de aanleg van bruggen bij veldslagen als Aspern-Esseling, Wagram en de Berezina. Uiteindelijk waren er zeven bataljons met ingenieurs, totaal zo'n 10.000 man, maar ze werden in veel van hun taken bijgestaan door de pontonniers en bataljons met pioniers, veelal bestaand uit geallieerde troepen of zelfs krijgsgevangenen.
De topografische ingenieurs was een kleine staf met speciaal voor deze taak geselecteerde ingenieurs die als taak hadden om landmetingen te doen, kaarten te maken en vele andere taken van de generale staf uit te voeren. Het Bureau Topographique van het Ministerie van Oorlog onder Carnot bestond voornamelijk uit ingenieur officieren, alhoewel Napoleon ook een tijdje deel van hen uitmaakte in 1795.
 
Royal Engineers c. 1813, by Charles Stadden
(Bron: http://www.warof1812.ca/artificers_files/image002.jpg)
 
In het Britse leger werden de Royal Engineers pas een apart corps in 1760 nadat zij losgemaakt werden van de artillerie. Officieren, onderofficieren van de Royal Engineers en de Royal Corps of Artificers hadden vaak enorme materiaal tekorten in de Spaanse Onafhankelijkheidsoorlog (1808-1814). De gehele constructie gedurende 1809-1810 van de beroemde Torres Vedras werd uitgevoerd door luitenant-kolonel Richard Fletcher die daarbij werd geholpen door majoor Jones, zestien jonge sappeur officieren en Portugese werklieden. Bij de belegering van Badajoz in 1811 waren er slechts drie Royal Engineer sergeanten, evenveel korporaals en slechts 13 sappeurs aanwezig in het belegeringsleger. Kolonel Fletcher en achttien Royal Engineer officieren, aangevuld met twaalf officieren uit de linie regimenten, waren beschikbaar voor de belegering van Cuidad Rodrigo en vierentwintig van hen waren er bij de grote belegering van Badajoz in april 1812; bij de belegering van Burgos, na Salamanca, waren te weinig ingenieurs beschikbaar.
Niettemin deden Wellington's ingenieurs belangrijk werk bij verschillende grote operaties zoals bij San Sebastian in 1813. Ze kregen een enorme berg opdrachten, vele erg gevaarlijk - vooral als er mijnen gelegd moesten worden.
Zeven ingenieurs kwamen om bij Ciudad Rodrigo, dertien bij Badajoz, drie van de vijf bij Burgos en elf van de achttien die aanwezig waren bij San Sebastian, inclusief kolonel Fletcher.
Zeer regelmatig hadden ze ongeschikte gereedschappen en uitrusting en Wellington gaf openbaar kennis van de tekorten bij zijn ingenieurs. Britse ingenieurs officieren werden meestal opgeleid aan de Royal Military Academy in Woolwich, welke was opgericht in 1741.

Sir Richard Fletcher (1768 - 1813)
(Bron: http://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/0/0c/SirRichardFletcher.jpg)


Dit artikel maakt onderdeel uit van het project "De vertaling van Dictionary of Napoleonic Wars" en is een vrije vertaling.
Originele tekst: Dictionary of Napoleonic Wars, p. 141.

dinsdag 10 maart 2015

Maarschalk Graaf Alexander Kamenskoi (1731-1807)

Als jonge generaal diende Alexander Kamenskoi, met veel aanzien, onder de grote generalissimo Alexander Sumorov (1730-1800), maar toen de Campagne van 1806-1807 in Oost-Pruissen en Polen begon, was hij te oud om de functie van opperbevelhebber van het westelijke leger van de tsaar te bekleden. Hij bleek niet in staat om de Franse opmars richting Warschau tot staan te brengen en liet de gevechten bij Pultusk en Golymin aan zijn ondergeschikten over. Hij slaagde er eind december 1806 wel in de val van de Fransen te ontlopen en zijn leger bij Ostrolenka in veiligheid te brengen, een succes dat eigenlijk grotendeels te danken was aan de generaals Bennigsen en Buxhöwden aangezien Kamenskoi zijn functie neerlegde. Kamenskoi was een opvliegend type en werd op 9 januari 1807 vermoord door een boer.

Dit artikel maakt onderdeel uit van het project "De vertaling van Dictionary of Napoleonic Wars" en is een vrije vertaling.
Originele tekst: Dictionary of Napoleonic Wars, p. 222.

maandag 9 maart 2015

Slag bij Abensberg (20 april 1809)


Napoleon spreekt Beierse troepen toe.
(Jean-Baptiste Debret. Bron: http://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/7/76/Abensberg.jpg)

De Oostenrijkse aanval in Beieren op de Fransen op 9 april 1809 kwam als een verrassing en pas na Napoleon's aankomst aan het front op 17 april werd de orde in de Franse gelederen hersteld.
Napoleon stelde Lannes aan het hoofd van een haastig gevormd legerkorps van 25.000 man dat centraal in de linie stond, met Davout's III Corps op de linker- en Lefebvre's VII Corps op de rechterflank. Napoleon voerde ten zuiden van Abensberg een massale aanval uit op het langgerekte centrum van Aartshertog Karel. Deze aanval splitte het Oostenrijkse leger in tweeën. Karel trok zijn rechterflank terug op Eckmühl, terwijl zijn linkerflank onder generaal Hiller naar het zuiden ging in de richting van Landshut.
 
Door deze aanval slaagden de Fransen er in het initiatief in de Campagne van 1809 te herwinnen. Het Franse leger was numeriek in de minderheid, 113.000 tegenover 161.000 Oostenrijkers, maar wist toch 2.700 Oostenrijkse slachtoffers en 4.000 krijgsgevangenen te maken.
 
(Bron: http://www.westpoint.edu/history/SiteAssets/SitePages/Napoleonic%20War/NapWars97.jpg)
 
Dit artikel maakt onderdeel uit van het project "De vertaling van Dictionary of Napoleonic Wars" en is een vrije vertaling.
Originele tekst: Dictionary of Napoleonic Wars, p. 1.

zaterdag 7 maart 2015

Project: De Vertaling van "Dictionary of the Napoleonic Wars (David G. Chandler, 1979)"

Van mijn makker Onno de Meer van Jomini ontving ik recent het boek Dictionary of the Napoleonic Wars van David G. Chandler. Het boek is uit 1979 en omvat vrijwel alle begrippen, veldslagen en personen die een rol hebben gespeeld in de Napoleontische Oorlogen. Tevens zijn er diverse diagrammen, tijdsbalken, afbeeldingen en kaarten in het boek opgenomen ter illustratieve ondersteuning.
 
Omdat ik mij weer meer met militaire geschiedenis bezig wil houden en ik het leuk vind om meer te weten te komen over het voornoemde conflict, bedacht ik mij dat het misschien wel aardig zou zijn om Dictionary of the Napoleonic Wars naar het Nederlands te vertalen. Door dit te doen sla ik verschillende vliegen in een klap. Ik breid mijn eigen kennis uit, ik houd mijn schrijf- en vertaal vaardigheden op peil, ik ben weer bezig met mijn passie en, last but not least, ik bouw langzaam maar zeker een uitgebreid Nederlandstalig online naslagwerk op over de Napoleontische Oorlogen.
 
Ik zal proberen om zoveel mogelijk afbeeldingen bij de artikelen te voegen en af en toe wat extra informatie te geven. De afbeeldingen uit het boek zijn prima, maar ik ben niet in de gelegenheid deze in te scannen dus we zullen het moeten doen met elders verkregen afbeeldingen. Ik kan ook foto's maken van de afbeeldingen, maar daar verwacht ik kwaliteitstechnisch gezien niet zo veel van.
Ook moeten we niet vergeten dat het boek al bijna 36 jaar oud is en het voor kan komen dat de destijds bekende gegevens inmiddels achterhaald zijn. Wanneer dit het geval is en ik deze extra "externe" informatie aan een artikel toevoeg zal ik dat vermelden.

Ik ben niet van plan om dit project alfabetisch aan te pakken. De ter vertaling uitgekozen begrippen zijn puur gebaseerd op mijn eigen interesse. Ook is het niet waarschijnlijk dat er regelmaat zit in de publicatie van nieuwe vertalingen.
 
David Chandler in zijn werkkamer.
(bron: http://www.napoleonicsociety.com/images/Chandler_office.jpg)
Ik hoop dat jullie net zoveel plezier zullen beleven aan het lezen van de artikelen, als ik beleef aan het schrijven er van.

donderdag 1 november 2012

Waterloo 200

For me personally the Battle of Waterloo (June 18th 1815) and the others battles connected with this big battle (Quatre Bras, Ligny, both June 16th 1815, and Wavre, also June 18th 1815) are special. I can not remember how it happened but for some reason the Battle of Waterloo got my special attention since I was a little kid. Actually, this battle was the main reason I got interested in History and military affairs in the first place. On my first school notebook I glued a picture of the painting "Napoleon crossing the Alps" by Jacques-Louis David. When I started amature wargaming, my Napoleonic figures were my favorites. My first visit to a battlefield, when  was thirteen, was at Waterloo and during my study I wrote my Bachelor thesis on the Battle of Quatre Bras.

So the Battle of Waterloo was a red line through my life and now, in 2015, we have the bi-centenary. I am really looking forward to the commemoration and therefore I am happy that I've discovered the organization Waterloo 200


Waterloo 200 Ltd is an umbrella organisation approved and supported by (UK) Government to oversee the celebration of the 200th annivesary of the Battle of Waterloo. It can bestow official status upon organisations that it feels would make a valuable contribution to the celebrations and, indeed, the general good of the countries involved.

This organization and it's website make it possible to follow all the anniversaries organized and celebrations by different other organizations and countries. Furthermore the website gives information about the battle itself, tips for a visit to the battlefield, information about re-enactment and more.

So if you want to join in the commemoration and/or want to be up-to-date about what's going on, this is the place to be. The link to the website is here: http://www.waterloo200.org/ 

For further reading I can recommend The Battle of Waterloo, Also of Ligny and Quatre Bras, etc. printed in 1817 and available in PDF for free. It's a massive collection of 'all' available eyewitness accounts of the battle and affiliated events, letters, notes by officers, lists of casualties and officers that were present and more. It's a really big piece of work, but as complete and contemporary as it can get.


woensdag 5 september 2012

De rol van de zwarte Afrikanen in de Tweede Boerenoorlog

Onderstaande paper schreef  ik in het tweede jaar van mijn studie Geschiedenis.

November 2005.

Bron: http://samilitaryhistory.org/vo113nnc.jpg
Inleiding

De Tweede Boerenoorlog begon op 11 oktober 1899 nadat er op het door de Boeren  op 9 oktober gestelde ultimatum aan de Britten niet werd gereageerd. De Boeren hadden het ultimatum gesteld nadat de Britse regering had besloten extra troepen te sturen naar de Kaap Kolonie en eisten hun terugtrekking. De reden dat de Britten besloten om tropen naar de grens met Transvaal te sturen was dat de regering van de Zuid-Afrikaanse Republiek (onder leiding van president Paul Krüger) weigerde volledig burgerrecht toe te kennen aan de zogenaamde "Uitlanders" (niet-Boerse immigranten). De Boeren echter dachten dat de Britten eigenlijk achter het goud aan zaten (wat in 1885-1886 in Transvaal was ontdekt) en het niet toekennen van de burgerrechten als een mooi excuus zagen een groot leger op de been te brengen om zich de goudvelden toe te eigenen .

Nadat de Britten twee dagen lang niet gereageerd hadden op het door Paul Krüger gestelde ultimatum, besloten de twee Zuid-Afrikaanse republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat om de Britse Kaapkolonie en Natal binnen te vallen. De twee republieken hadden in een traktaat afgesproken dat indien een van beide landen werd aangevallen elkaar bij te staan. De Boeren waren aanvankelijk succesvol en belegerden de steden Kimberley, Mafeking en Ladysmith. Het eerste daarop volgende Britse offensief werd met succes door de Boeren afgeslagen. Het tweede Britse offensief, onder Lord Roberts verliep voor de Britten succesvoller en Roberts slaagde er zelfs in de hoofdsteden van Oranje-Vrijstaat en Transvaal (respectievelijk: Bloemfontein en Pretoria (1 juni 1900)) te veroveren .

Tegen het einde van 1900 besloten de Boeren over te gaan tot het voeren van een guerrillaoorlog. Gedurende vijftien maanden bestreden de Boerencommando’s te paard het professionele Britse leger. Maar eind mei 1902 besloten ze het op te geven. De Boerencommando’s waren moegestreden en ze waren niet bereid hun vrouwen en kinderen, die door Lord Kitchener in concentratiekampen waren opgesloten, nog langer door een hel te laten gaan. Op 31 mei 1902 eindigde de oorlog met de Vrede van Vereeniging .

Hierboven staat de loop van de oorlog kortbeschreven. Het is een algemene samenvatting zoals iedereen die kan lezen in bijvoorbeeld een encyclopedie. Er ontbreekt echter nog een belangrijk aspect in de meeste van deze samenvattingen. Namelijk: Wat was de rol van de inheemse, zwarte, Afrikaanse bevolking? Wat was de rol van de Zoeloes, Xhosas, Baralong, Bakhatlas en andere Bantoevolken die al eeuwen in Zuid-Afrika woonden? Wat waren de gevolgen van de Tweede Boerenoorlog voor deze mensen? Was er sprake van een “white men’s war”? Om op deze vragen een antwoord te vinden ben ik op zoek gegaan naar bronnen die, (soms in zijn geheel, soms gedeeltelijk) iets vertellen over de rol van de zwarte Afrikanen in de Tweede Boerenoorlog. Ik richt mij in dit onderzoek alleen op de rol van de zwarte Afrikanen en niet op die van de overige kleurlingen.

Op een lijn

Aan het begin van de Tweede Boerenoorlog waren zowel de Britten als de Boeren van mening dat het verstandig was de zwarte Afrikanen niet in de oorlog te betrekken.
De Boeren vonden de zwarten “inferieure wezens”  die niet in de oorlog gebruikt konden worden. De Britten waren bang om zich de woede van de rest van Europa en Amerika op de hals te halen als ze overgingen tot het gebruiken van zwarten ten behoeve van hun eigen oorlog. De Boeren waren van mening dat het actief participeren van de zwarten, de mensheid aan het wankelen zou brengen en vonden het onverstandig de zwarten te laten vechten voor een zelfde soort vrijheid als waar zij zelf voor vochten . Zowel de Boeren als de Britten waren bang dat de zwarte Afrikanen het idee zouden krijgen dat ze blanken konden overwinnen indien ze meededen aan de strijd .

De Zoeloes stonden voor het uitbreken van de oorlog op niet al te goede voet met de Boeren. Toch vroegen de Britten de Zoeloes neutraal te blijven indien er een oorlog zou uitbreken. De Boeren op hun beurt vroegen de Zoeloes passief te handelen en de blanken elkaar te laten bevechten . Hierover waren de beide strijdende partijen het in ieder geval eens. De Zoeloes moesten neutraal blijven.

Beleidsverandering

Toch werd er al vrij snel na het uitbreken van de oorlog gebruik gemaakt van zwarten en kleurlingen (voornamelijk Indiërs). Aanvankelijk onbewapend met taken als: wagenmenners, verkenners, gravers van loopgraven en hoeders van het vee. Op 31 oktober 1899 werd een zwarte verkenner gevangen genomen door de Britten. Hij was aan het spioneren voor de Boeren . De participatie van zwarte Afrikanen werd met argusogen bekeken. Critici van zwarte deelname spraken hun ongerustheid uit over het, volgens hen, te verwachten gedrag van de zwarten. Ze waren bang dat de zwarten de doden zouden verminken en de vrouwen en kinderen doden.

Het bewapenen van zwarte Afrikanen kwam langzaam maar zeker ook op gang. In januari 1900, reeds drie maanden na het begin van de oorlog, werden gewapende Zoeloe-politiemannen, die het magistraat van Nquthu bewaakten, door Boeren gevangen genomen. Vanaf de zelfde maand, of zelfs al eerder, werden abaThembu door de Britten bewapend en ingezet als actieve deelnemers aan de strijd. Ze hadden zelfs een Boereninvasie van hun grondgebied weten af te slaan. In februari van dat zelfde jaar schoten Zoeloes die loopgraven aan het graven waren met Britse wapens op Britse troepen . Lord Kitchener was na deze incidenten een verklaring schuldig en verdedigde het bewapenen van de zwarten met het argument dat het nodig was voor de zelfverdediging van deze mensen . De zwarten werden natuurlijk niet tot de tanden bewapend, ze kregen de minst moderne wapens om, mochten ze bijvoorbeeld in opstand komen. De Britten moesten wel het overwicht houden.

Mafeking

De meest beschreven participatie van zwarte Afrikanen aan de Tweede Boerenoorlog is de strijd om Mafeking dat in handen was van de Britten. Mafeking is een goudstadje en werd vanaf 14 oktober 1899 omsingeld door de Boeren. Het mocht niet in handen vallen van de Boeren vanwege het goud. De inwoners van Mafeking waren voornamelijk blanken. Naast de officiële inwoners bood Mafeking ook onderdak aan gevluchte Bantoes uit de Rand. De verdediging van Mafeking was in handen van kolonel Robert Baden Powell (later de oprichter van de scouting jeugdbeweging) die een garnizoen van 1200 man (behalve de officieren geen beroepsmilitairen) onder zijn bevel had. Ook bewapende Baden Powell 300 aanwezige Bantoes die de “Black Watch” genoemd werden. Baden Powell hoopte dat zij voor het beslissende overwicht in de strijd zouden zorgen .

Het beleg van Mafeking duurt 217 dagen. In die tijd wordt er weinig gevochten. De gevechten beperkten zich veelal tot het over en weer schieten met de stukken geschut. De Boeren gebruikten bij de beschietingen de Long Tom, een 155 mm kanon wat hun zwaarste wapen was. Tijdens de beschietingen gedurende het hele beleg komen maar 4 blanke burgers om. Het aantal slachtoffers onder de Bantoes ligt veel hoger, namelijk op 329. Vijf Bantoes werden terechtgesteld door het zeer strenge regime van Baden Powell. Hij wilde een voorbeeld stellen om de Bantoes onder de duim te houden .

Gedurende het beleg slonken de aanwezige voedselvoorraden in rap tempo.
Baden Powell zette alle inwoners op rantsoen, alleen waren er grote verschillen tussen de rantsoenen voor de Bantoes en die voor de blanken. Baden Powell schreef op 14 november 1899 in zijn dagboek het aantal dagen dat de twee groepen konden doen met de hun toegewezen rantsoenen. De blanken konden nog 134 dagen vooruit, de zwarte Afrikanen slechts 15 . Buiten de oneerlijke verdeling van de rantsoenen werden de Bantoes ook regels opgelegd die niet voor de blanken golden. Ze moesten altijd betalen voor hun eten, terwijl ze ontzettend arm waren, en er werd hun verboden brood te kopen . Daar kwam nog bij dat er blanken waren die rantsoenen van de zwarten afpakten. Dit is jarenlang een geheim gebleven.
Naarmate de rantsoenen opraakten werden de meeste Bantoes gedwongen paardenvoer te eten, dat was wel in grote hoeveelheden aanwezig. Sommige Bantoes konden zelfs niet anders dan de lijken van dode honden op te graven en op te eten .
Baden Powell vond het daarnaast nodig om tientallen hongerige Bantoes te geselen en enkelen die voedsel gestolen hadden terecht te stellen om zo de situatie in de hand te houden .
De situatie voor de Bantoes verslechterde met de dag en de Britten deden daar niets aan omdat ze vonden dat de Bantoes de stad mochten verlaten als ze wilden. Diegene die dat wilden konden alleen naar de Boeren en die zaten ook niet bepaald op hen te wachten. Op een gegeven moment komt er een oplossing, Plumer richt op 100 kilometer afstand van Mafeking een opvangkamp in waar ongeveer 1200 Bantoes naar toe vertrokken .

De omstandigheden waaronder de daar aanwezige Bantoes leefden gedurende het beleg van Mafeking waren mensonterend. De “Black Watch” had een belangrijk aandeel in de verdediging van Mafeking maar, kreeg daarvoor nooit de erkenning die ze verdiende . De zwarte Afrikanen hebben tijdens het beleg van Mafeking geleden zonder ooit enige vorm van genoegdoening.

Zoeloes

Op 25 maart 1901 werd de noodtoestand uitgeroepen ten noorden van de Thukela-rivier om de oorlog tot een snel einde te brengen. Er werd een oorlogswet aangenomen die het officieel toestond de Zoeloes te bewapenen. Alle mannelijke Zoeloes werd bevolen zich te bewapenen en te schikken onder het bevel van kolonel H.R. Bottomley. Het doel was om de Boeren veestapel ten zuiden van de Thukela-rivier aan te vallen en de Boeren die zich daar bevinden dwingen over te geven. Van 4 tot 6 april overvielen 6000 Zoeloes de Boeren en de actie was een groot succes; er werden grote hoeveelheden vee en wapens als buit meegenomen. .
Na deze krijgshandeling moesten de meeste Zoeloes hun wapens wel weer inleveren. Anderen (ongeveer 3000 Zoeloes) mochten de wapens behouden voor het geval de militaire situatie zou veranderen .

Op 8 maart 1902 werd koning Dinuzulu gevraagd of hij 250 man kon sturen om generaal Bruce Hamilton bij te staan. Dinuzulu stemde toe (alsof hij een keus had). De aBaqulusi sloten zich bij de troepen van Dinuzulu aan, om de Boeren een lesje te leren, waardoor de groep soldaten groeide tot 1000 man .
Na deze strijd beval de Boerengeneraal Louis Botha om de imzi (hutten) van de aBaqulusi in brand te steken als vergelding voor hun deelname aan de strijd. Daarnaast beval hij ook de bezittingen te confisqueren en de vrouwen en kinderen weg te jagen. Als reactie hierop lokten de a Baqulusi een veldslag uit met de Boeren waarin aan beide kanten slachtoffers viellen .

Na de oorlog moesten de Zoeloes weer gewoon aan het werk op de boerderijen (althans, zij die dat voor de oorlog ook al deden) .
De Zoeloes kregen geen vergoeding voor hun deelname aan de strijd en moesten alle wapens weer inleveren bij de Britten. Voor de Zoeloes veranderde er niets in hun positie na de oorlog. Ze waren gewoon weer ondergeschikt aan alle blanken en ze kregen geen erkenning voor hun daden voor de Britten . Sterker nog, hun land werd in bezit genomen voor de blanken .
Conclusie

Zowel de Boeren als de Britten hebben gebruik gemaakt van de zwarte bevolking in Zuid-Afrika, zij het in verschillende mate. De Boeren hebben de inheemse bevolking voornamelijk gebruikt als verkenners, veehoeders en wagenmenners, terwijl de Britten de zwarte Afrikanen, naast het verplichten tot uitvoeren van dezelfde taken als bij de Boeren, actief lieten deel nemen aan de strijd. Het Britse leger heeft naar schatting 100.000 zwarten in dienst gehad en de Boeren 10.000 . De door de Britten bewapende Zoeloes hebben het de Boeren knap lastig gemaakt en de “Black Watch” speelde een doorslaggevende rol in het beleg van Mafeking.

De term “white men’s war”, zoals lange tijd gebezigd na de oorlog, is volledig misplaatst. De zwarten hadden een groter aandeel in de oorlog dan destijds werd erkend. Ook hedendaagse historici willen nog wel eens de rol van de zwarte Afrikanen onderkennen. De grote historicus op het gebied van de Boerenoorlog Thomas Pakenham verhaalt alleen over de rol van de zwarten in zijn verslag van het beleg van Mafeking. De Nederlandse historicus Math Verstegen schrijft in zijn nabeschouwing terecht dat de zwarte Afrikanen ook hebben geleden maar, in de hoofdstukken van zijn boeken zien we daar weinig van terug (behalve wederom het beleg van Mafeking). Daarom is het goed dat er auteurs zijn zoals Jabulani Maphalala en Hulme T. Siwundhla die proberen de Tweede Boerenoorlog te belichten vanuit het oogpunt van de inheemse bevolking van Zuid-Afrika en zo een andere kijk geven op de gebeurtenissen tijdens de Tweede Boerenoorlog.

De drie jaar die de Tweede Boerenoorlog duurde zijn voor de zwarte Afrikaanse bevolking in Zuid-Afrika een verschrikking geweest. Ze werden naar goeddunken van Boeren dan wel Britten ingezet, zonder er zelf iets over te zeggen te hebben. De schattingen van gesneuvelde zwarte Afrikanen lopen uiteen van 7.000 tot 12.000 en in de concentratie kampen voor zwarten stierven er nog eens meer dan 16.000 . De zwarte bevolking heeft nooit erkenning, genoegdoening dan wel compensatie voor verloren bezittingen of familieleden gekregen. De situatie voor de zwarte Afrikanen veranderde niet door de oorlog: ze bleven tot eind twintigste eeuw gebukt gaan onder het juk van de blanke “meester” die alles voor ze bepaalde.

Literatuurlijst

-    Maphala, J.S., ‘The Zulus and the Boer War’, History Today 50 (2000) 46-50.
-    Pakenham, T., The Boer War (Londen 1993).
-    Pakenham, T., ‘Africans in the Boer War’, Journal of African history 27 (1986) 573-575.
-    Siwundhla, H.T., ‘White ideologies and non-european participation in the Anglo-Boer War, 1899-1902’, Journal of black studies 15 (1984) 223-234.
-    Verstegen, M., De onnodige Boerenoorlog Deel 1 (Zaltbommel 2003).
-    Verstegen, M., De onnodige Boerenoorlog Deel 2 (Zaltbommel 2005).

dinsdag 15 mei 2012

15 mei 1525: Slag bij Frankenhausen

De Slag bij Frankenhausen vond op 15 mei 1525 plaats en betekende het einde van de Duitse Boerenoorlog. De legers van Landgraaf Filip I van Hessen en Hertog George van Saksen, samen goed voor 6.000 man, versloegen het boerenleger (8.000 - 10.000 man sterk) onder Thomas Müntzer bij Frankenhausen in het graafschap Schwarzburg.
Op 29 april 1525 ontaardden ongeregeldheden in en rond Frankenhausen in een opstand. Een grote groep burgers sloten zich aan bij de opstand, bezetten het stadhuis en bestormden het kasteel van de graven van Schwarzburg. De daarop volgende dagen verzamelde zich een steeds groter wordende groep opstandelingen rond het stadje en toen Müntzer op 11 mei arriveerde met een leger van driehonderd strijders, hadden zich al enkele duizenden boeren uit Thuringen en Saksen geïnstalleerd in de velden rond Frankenhausen. 
Filip van Hessen en zijn schoonvader George van Saksen zaten Müntzer op de hielen en stuurden hun Landsknechten naar Frankenhausen.
De troepen van Hessen en Saksen waren voornamelijk huurlingen en waren goed bewapend, goed getraind en hadden een uitstekende moreel. De boeren daarentegen waren slecht uitgerust met zeisen en vlegels, hadden geen training gehad en hadden onderlinge onenigheid over wat ze zouden doen: vechten of onderhandelen? 
Op 14 mei hadden de boeren enkele aanvallen weten af te slaan, maar verzuimden zij om gebruik te maken van de overwinning en de vijand te verslaan. Integendeel, de boeren regelden een staakt-het-vuren en trokken zich terug in hun versterkte wagenpark om verdere acties te coördineren, dit terwijl de troepen van Saksen de boeren naderden. 
De volgende dag voegden de legers van Hessen en Saksen zich samen en verbraken zij direct het bestand door een gecombineerde aanval met infanterie, cavalerie en artillerie uit te voeren. De boeren werden verrast door de aanval en sloegen in paniek op de vlucht, de huurlingen achtervolgden hen en bleven aanvallen. De meeste opstandelingen werden gedood in de slachting. Het aantal slachtoffers aan de kant van de boeren lag tussen de 3.000 en 10.000 terwijl er slechts vier Landsknechten gedood en twee gewond werden.
Müntzer werd gevangengenomen, gemarteld en op 27 mei geëxecuteerd in Mühlhausen.


vrijdag 11 mei 2012

11 mei 1745: Slag bij Fontenoy

De Slag bij Fontenoy (in de buurt van Tournai, België) vond plaats op 11 mei 1745, tijdens de Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748).  52.000 geallieerde (Nederlandse, Britse en Hannoveriaanse) troepen onder leiding van de Hertog van Cumberland namen het op tegen het Franse leger, aangevoerd door Maarschalk Maurice de Saxe, dat 50.000 man sterk was. De veldslag was een van de belangrijkste uit de Oostenrijkse Successieoorlog en een befaamde overwinning van de Fransen.

In april 1745 startte De Saxe een offensief om de in het voorgaande jaar behaalde resultaten verder uit te bouwen. Zijn aanvankelijke doel was om de Schelde te veroveren en zo een toegang te creëren naar het hart van de Oostenrijkse Nederlanden. Om dit te bewerkstelligen besloot hij eerst Tournai te belegeren. De geallieerden wilden op hun beurt Tournai ontzetten door de posities van De Saxe aan te vallen die zich bij het dorpje Fontenay in een natuurlijk defensief voordelige positie bevonden en deze hadden versterkt met verdedigingswerken. Nadat enkele aanvallen op de Fransen flanken mislukten, besloot Cumberland tot een aanval op het centrum van de Franse linie. De aanvalscolonne, bestaande uit Britse en Hannoveriaanse eenheden, vocht zich dwars door het Franse centrum heen en bezorgde de geallieerden bijna een overwinning. De Saxe moest al zijn beschikbare eenheden (infanterie, cavalerie en artillerie) inzetten om de vijandelijk troepen tot staan te brengen. De geallieerden trokken zich al vechtend in goede orde terug.
De Fransen hadden de aanval door defensieve vuurkracht en een sterke reserve af weten te slaan en Tournai viel korte tijd later. 
De verliezen waren aan beide zijden hoog. De geallieerden verloren 10.000-12.000 man en aan Franse zijde waren 7.000-7.500 slachtoffers te betreuren.

Dit Franse succes werd snel opgevolgd door een snelle opmars tegen het slecht georganiseerde en kleinere geallieerde leger, en Gent, Oudenaarde, Brugge en Dendermonde vielen in Franse handen. Het Britse leger trok zich terug naar Engeland om de opstand van de Jacobijnen neer te slaan. Hierdoor konden de Fransen ook de strategisch belangrijke havens van Oostende en Nieuwpoort veroveren, wat de communicatielijnen van de Britten met de Lage Landen bedreigde.
Tegen het einde van het jaar had De Saxe bijna de hele Oostenrijkse Nederlanden veroverd, wat hem tot nationale held in Frankrijk maakte.

Maarschalk Maurice de Saxe
                    

zaterdag 21 april 2012

21 april 1918: Het einde van de Rode Baron (incl. video van zijn begrafenis)

De Duitse gevechtspiloot Manfred von Richthofen, ook bekend onder zijn bijnaam 'De Rode Baron', was een van de beste piloten die in de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) gevochten hebben. De Rode Baron dankte zijn bijnaam aan het feit dat de vliegtuigen waar hij in vloog rood verfde en hoewel hij maar negentien van zijn tachtig overwinningen met de Fokker Dr. I behaalde, is dit type vliegtuig onlosmakelijk met hem verbonden geraakt. Von Richthofen was sinds 1911 in Duitse dienst en vanaf 1915 piloot, aanvankelijk als verkenner, maar later begon hij een carrière als gevechtsvlieger. 
Hij werd een van de beste Duitse piloten en haalde een record aantal van tachtig geallieerde vliegers neer, die vaak in numeriek overwicht waren en over betere toestellen beschikten.
Op 21 april 1918 stuitte Von Richthofen tijdens een van zijn vluchten over het front op de Sopwith Camel van Wilfrid May, een Canadese piloot met weinig ervaring. Von Richthofen zette de achtervolging in. Hij werd bij die actie gespot door een andere Camel van een andere Canadese piloot, Arthur Brown, die een duikvlucht maakte om Von Richthofen aan te vallen. De Rode Baron maakte een bocht om deze aanval te ontwijken en vervolgde zijn achtervolging van May. 
Op dat moment raakte Von Richthofen dodelijk gewond door een kogel die vanaf de grond werd afgevuurd en die zijn hart en een long beschadigde. Von Richthofen slaagde er nog in zijn toestel redelijk in tact aan de grond te krijgen, hij vloog op geringe hoogte, maar stierf vrijwel direct nadat hij dat had gedaan.

Von Richthofen had zoveel respect opgebouwd tijdens zijn carrière, ook aan geallieerde zijde, dat hij door het 3e Squadron van de Australische luchtmacht, die verantwoordelijk was voor zijn lichaam omdat het in hun operationele gebied terecht was gekomen, met de grootste militaire eer werd begraven. 


woensdag 18 april 2012

18 april 1797: Slag bij Neuwied

De Slag bij Neuwied (Duitsland) vond plaats op 18 april 1797 en was onderdeel van de Eerste Coalitieoorlog. 35.000 Fransen onder leiding van Generaal Louis Lazare Hoche namen het op tegen 10.000 tot 15.000 Oostenrijkers onder Generaal Franz von Werneck.

In de vroege ochtend van 18 april bracht Generaal Hoche zijn troepen naar de rechteroever van de Rijn in de buurt van Neuwied en Bendorf. De Oostenrijkers openden de slag met een artillerie salvo en als reactie hier op viel de Franse rechterflank de Oostenrijkse linkerflank aan. Na enkele aanvallen op belangrijke posities op de Oostenrijkse rechterflank, bij Bendorf, wist de Franse infanterie, met behulp van enkele eskadrons lichte cavalerie, de Oostenrijkers op dit punt terug te dringen. Een aanval van de Franse cavalerie dreef de Oostenrijkers uit het dorpje Sayn (ten oosten van Bensdorf). Hoche liet een colonne infanterie achter de vluchtende Oostenrijkers aan gaan en deze wist zeven kanonnen en vijf vaandels te veroveren. De Franse infanterie, gesteund door artillerievuur, slaagde er in de Oostenrijkse troepen uit het dorp Zolenberg te verdrijven waardoor ook de Oostenrijkse linkerflank brak.
Terwijl de Franse rechterflank de Oostenrijkse linkerflank aanviel, startte Hoche een tweede aanval op het centrum van de Oostenrijkse linies. Na een artilleriebombardement vielen Franse grenadiers de stellingen bij Hettersdorf aan en veroverden het stadje met een bajonetaanval terwijl huzaren het Oostenrijkse centrum in de linkerflank aanvielen. Hierdoor brak ook het centrum van de Oostenrijkse linies.
De troepen op de Oostenrijkse linkerflank wisten zich te herstellen en enkele aanvallen van de Fransen af te slaan. Hoche stuurde grenadiers, dragonders en de huzaren naar deze flank toe. De vijfhonderd huzaren vochten vier uur lang met zesduizend Oostenrijkers, totdat de rest van het Franse leger arriveerde. De Oostenrijkse linkerflank brak definitief terwijl ook de rechterflank het begaf.

Het Oostenrijkse leger telde drieduizend slachtoffers en nog eens zevenduizend werden gevangengenomen. De Fransen slaagden er in om zevenentwintig kanonnen en in totaal zeven vaandels buit te maken.
De slag was een overweldigend succes voor de Fransen, al waren zij wel veruit in de meerderheid en zou een andere uitkomst verrassend geweest zijn.
Het succesvolle offensief van Hoche kende geen vervolg. Vredesbesprekingen, die al bezig waren toen de slag plaatsvond, maakten door de Vrede van Leoben een einde aan de vijandelijkheden.


dinsdag 17 april 2012

17 april 1986: Einde aan de 335-jarige Oorlog tussen Nederland en de Scilly-eilanden

Tijdens de Tweede Engelse Burgeroorlog (1642-1652) vochten de Parlementariërs onder Oliver Cromwell aan de uiterste grenzen van het Koninkrijk Engeland tegen de Royalisten. Cromwell wist in 1648 de laatste Royalisten die zich in het westen ophielden van het vasteland te verdrijven. De marine van de Royalisten werd gedwongen zich terug te trekken naar de Scilly Eilandengroep die voor de kust van Cornwall, in het zuidwesten van Engeland, liggen en bezit waren van een Royalist.
De marine van de Verenigde Provinciën der Nederlanden was een bondgenoot van de Parlementariërs. De Nederlanders hadden tijdens de Tachtigjarige Oorlog steun gekregen van de Engelsen. Na de Vrede van Munster in 1648, probeerden de Nederlanders hun alliantie met de Engelsen in stand te houden en kozen er voor de partij die waarschijnlijk de Burgeroorlog zou gaan winnen te steunen.
De Nederlandse vloot had veel te lijden van de Roylistische vloot bij de Scilly-eilanden en Admiraal Tromp voer in maart 1651 naar de eilanden om te eisen dat de Nederlandse schepen gerepareerd zouden worden en buitgemaakte goederen zouden worden teruggegeven. Het antwoord dat hij kreeg beviel hem niet en hij verklaarde hen de oorlog. Aangezien heel Engeland, behalve de Scilly-eilanden, in handen was van de Parlementariërs, gold de oorlogsverklaring specifiek voor de eilandengroep.

In juni 1651 dwongen Parlementarische troepen de Royalistische vloot tot de overgave. De Nederlandse vloot vertrok zonder een schot te hebben gelost, maar ook zonder een vredesverdrag te hebben getekend.
In 1986 lichtte de historicus Roy Duncan de Nederlandse ambassade in Londen in over het gerucht dat de Scilly-eilanden nog in oorlog zouden zijn met de Nederlanders. De Nederlandse ambassadeur, Jhr. Rein Huydecoper, toog naar de eilanden om daar, na 335 jaar oorlog, op 17 april 1986 officieel een vredesverdrag te tekenen.

Overigens was Nederland sinds 1651 ook in oorlog met het Taromak volk van Taiwan. Die oorlog werd officieel beeïndigd in 2010 en duurde dus langer dan het conflict met Scilly.

Het komt vaker voor dat er wordt vergeten om officieel vrede te sluiten. Meest opvallend is misschien wel de vrede tussen de Geallieerden in de Tweede Wereldoorlog en Duitsland, die pas in 1990 een vredesverdrag tekenden.

maandag 16 april 2012

16 april 1746: Slag bij Culloden

De Slag bij Culloden, die plaatsvond in de buurt van Inverness in de Schotse Hooglanden, was het laatste treffen in de Jacobitische Opstand van 1745. Op 16 april 1746 kwam het tot een treffen tussen de Jacobitische troepen, 7000 man sterk, onder leiding van Charles Edward Stuart en het leger van William Augustus, Hertog van Cumberland, van 8000 man, dat loyaal was aan de Britse regering. Aan het doel van de Jacobieten om het regerende Huis Hannover omver te werpen en het Huis Stuart terug op de troon te krijgen werd bij Culloden definitief een einde gemaakt. Charles Stuart deed nooit meer een poging om een einde te maken aan de macht van Hannover in Groot-Brittannië. De Slag bij Culloden was de laatste veldslag tussen twee legers die op Britse bodem werd uitgevochten.
Charles Stuart's Jacobitische leger bestond voornamelijk uit Schotse Highlanders, naast een aantal Lowlanders en een klein detachement Engelsen van het Manchester Regiment. De Jacobieten werden gesteund en bevoorraad door het Franse Koninkrijk en Franse en Ierse eenheden maakten ook onderdeel uit van het Jacobitische leger. Het regeringsleger was bijna volledig Engels, met uitzondering van enkele Schotse  High- en Lowlanders, een bataljon uit het Ierse Ulster, en een kleine groep soldaten uit Hessen en wat Oostenrijkers. De slag op het veen van Culloden was even snel als bloedig en duurde slechts een uur. Na een onsuccesvolle aanval van de Highlanders, de befaamde Highland Charge, op de linies van het regeringsleger, werden de Jacobieten teruggeslagen en van het slagveld verdreven. Tussen de 1500 en 2000 Jacobieten werden gedood of verwond in het korte treffen, aan Britse zijde vielen 50 doden en 259 gewonden. De nasleep van de slag en de direct op de nederlaag volgende onderdrukking van de Jacobieten was zeer bruut. Cumberland dankte er zijn spotnaam "Slager" aan. Er werden meteen pogingen gedaan om de Highlands verder op te nemen in het Koninkrijk Groot-Brittannië en straffen, die erop gericht waren om de bevloking te onderdrukken, werden ingesteld om de Gaelische cultuur te verzwakken en het Schotse clan-systeem aan te pakken.

Hieronder een video van de strijd zoals het er zo ongeveer uit gezien zou hebben, muzikaal ondersteund door het lied Ghosts of Culloden van Isla Grant.

zondag 15 april 2012

15 april 1900: Beleg van Catubig

Het Beleg van Catubig was een lang een bloedig treffen en begon op 15 april 1900, tijdens de Filipijns-Amerikaanse Oorlog (1899-1902). Filipijnse guerrilla's voerden een verrassingsaanval uit op een detachement Amerikaanse infanteristen en dwongen hen na een beleg van vier dagen om Catubig te verlaten.

Een paar dagen eerder was het Amerikaanse 43rd Infantry Regiment naar Catubig, gelegen in het noordelijke deel van het eiland Samar, gestuurd om een halt toe te brengen aan de bevoorrading van de guerrilla's door sympathisanten uit het dorp. Dit gebeurde op een moment dat de oorlog in de Filipijnen een nieuwe fase in was gegaan en zich had ontwikkeld van een conventionele oorlog naar een guerrillaoorlog. Het 43rd Regiment waren vrij 'verse' troepen die weinig gevechtservaring hadden. Ze waren pas vier maanden op de Filipijnen aanwezig, voordat ze naar Catubig werden gestuurd.

In de morgen van 15 april vielen honderden Filipijnse guerrilla's, gewapend met bolo's (een soort machete), pistolen, speren en Mauser-geweren, de Amerikaanse soldaten aan. De guerrilla's gaven een hevige volley van kanon- en geweervuur af die het gehele regiment terug de barakken in dwong. 
Twee dagen lang hield het Amerikaanse regiment onder hevig vijandelijk vuur stand, slechts twee soldaten kwamen om, voordat de barakken vlam vatten. Niet in staat om het vuur te blussen, vluchtten de Amerikanen naar buiten, waar zij gedwongen werden om het gevecht met de aanvallers aan te gaan.
Eenmaal buiten in het veld, verloren zij echter alle coördinatie en viel het regiment uiteen in twee groepen: een groep rende naar enkele boten en een andere groep vluchtte achter de barakken. Alle vijftien soldaten die naar de boten renden werden gedood. De anderen groeven zich met hun bajonet in provisorische loopgraven in, waar zij het nog eens twee dagen in wisten uit te houden. Ze slaagden er in om de guerrilla's op afstand te houden, totdat het stoomschip Lao Aug arriveerde om hen te redden. Een eenheid die was gestuurd om het regiment te ontzetten, slaagde er in om de overlevenden onder een spervuur van kogels in veiligheid te brengen en terug te keren naar de basis voordat de guerrilla's zich konden hergroeperen om opnieuw in de aanval te gaan. De Filipijnen hadden een overwinning geboekt, maar de verliezen waren groot en wogen niet op tegen het behaalde resultaat.
Van de zesendertig soldaten waar het 43e regiment uit bestond, waren er eenentwintig gedood en acht gewond geraakt. Aan Filipijnse zijde wordt het aantal slachtoffers rond de honderdvijftig geschat.

zaterdag 14 april 2012

14 april 1205: Slag bij Adrianopolis

De Slag bij Adrianopolis (tegenwoordig Edirne, Turkije) vond plaats op 14 april 1205 tussen Bulgaren, onder leiding van Tsaar Kaloyan van Bulgarije, en Kruisvaarders, aangevoerd door de keizer van Constantinopel: Boudewijn I.
Kaloyan had een leger van meer dan 14.000 samengesteld van Bulgaren, Grieken en Kumanen om Adrianopolis te veroveren. Boudewijn probeerde dat te voorkomen en had een kampement opgeslagen buiten de stad. Enkele officieren moesten met hun eenheden het kamp bewaken, terwijl de hoofdmacht in het kamp bleef totdat Kaloyan zou arriveren om slag te leveren. Toen Kaloyan aankwam sloeg hij zijn kampement zeer dicht bij het legerkamp van de Kruisvaarders op.
Als eerste stuurde Kaloyan de Kumanen naar voren om het kamp aan te vallen. De Kruisvaarders spoedden zich uit het kamp om de Kumanen, die slechts lichte bepantsering droegen, te bevechten. De Kumanen maakten zich echter direct uit de voeten en de Kruisvaarders gingen er in volle vaart achteraan. De vlucht van de Kumanen bleek een vooropgezet plan te zijn en toen de Kruisvaarders terugkeerden naar het kamp, draaiden de Kumanen zich om en schoten zij op de zich terugtrekkende Kruisvaarders, waarbij ze veel paarden verwondden. 
De bevelhebbers van de Kruisridders besloten dat dit ze geen tweede keer zou overkomen en dat als Kaloyan weer zou aanvallen, zij hun troepen voor het kampement zouden opstellen en niet in de achtervolging zouden gaan.
De volgende dag, tijdens de mis, vielen de Kumanen weer het kamp aan. De Kruisvaarders pakten hun wapens en verlieten zoals afgesproken het kamp in rijen om hun troepen in slagorde op te kunnen stellen. Graaf Lodewijk was als eerste present en ging toch in de achtervolging terwijl hij de keizer aanspoorde hem te volgen. Hij wist de Kumanen in te halen en, zoals te verwachten, draaiden deze zich weer om en openden het vuur op de troepen van Lodewijk. De keizer mengde zich met zijn ridders in de strijd en beval zijn mannen aan zijn zijde te blijven vechten. Een harde strijd die uren zou gaan duren volgde en uiteindelijk waren alle Kruisridders gesneuveld of gevlucht. Alleen Keizer Boudewijn en Graaf Lodewijk waren nog over. De keizer werd gevangengenomen en de graaf vermoord. 

Ongeveer driehonderd ridders en duizenden soldaten kwamen om in de strijd, de keizer zou later in gevangenschap sterven. Door de overwinning wisten de Bulgaren grote delen van Thracië en Macedonië te veroveren.

vrijdag 13 april 2012

13 april 1975: Ain el-Rammaneh incident

In de vroege ochtend van 13 april 1975, buiten de Notre Dame de la Delivrance-kerk in het Christelijke disctrict, Ain el-Rammaneh in oost-Beiroet vond er een woordenwisseling plaats tussen een dozijn gewapende guerilla's van de Palestine Liberation Organization (PLO) en enkele militiesoldaten van de Falangistische Kataeb Regulatory Forces (KRF) die voor een net ingewijde tempel waar een doopviering plaatsvond het verkeer aan het omleiden waren. De Palestijnen weigerden te worden omgeleid, de Falangisten probeerden ze met tegen te houden en er ontstond een vechtpartij waarbij uiteindelijk de chauffeur van de PLO-strijders werd doodgeschoten.
Een uur later vond er bij dezelfde kerk nog een incident plaats. Toen om 10.30 uur de gemeenteleden na de dienst voor de kerk stonden kwam er een groep gewapende mannen in burgervoertuigen, die behangen waren met posters van de Popular Front for the Liberation of Palestine (PFLP), een splintergroep van de PLO, aanrijden die plotseling het vuur openden op de kerkgangers en doodden er vier. De leider van de rechts-extremistische Falangistische Partij, Pierre Gemayel, was ook aanwezig, maar werd niet geraakt. De vader van het gedoopte kind kwam wel om, alsmede drie lijfwachten van Gemayel.
In de commotie die ontstond na deze aanval gingen gewapende milities van de KRF en de NLP Tijgers de straat op en richtten wegversperringen op in Ain el-Rammaneh en andere Christelijke districten in oost-Beiroet, waarbij ze voertuigen stopten en de identiteit van de inzittenden controleerden. In de westelijke districten, die gedomineerd worden door Moslims, deden Palestijnse facties hetzelfde.
In de overtuiging dat de aanval op de kerkgangers was uitgevoerd door Palestijnse guerilla's, uit wraak voor het eerdere incident waarbij de chauffeur omkwam, maakten de Falangisten plannen voor een tegenactie.
Net na het middaguur reed er een PLO-bus, met leden van het Arab Liberation Front (ALF) die terugkwamen van een politieke bijeenkomst, door Ain el-Rammaneh. De bus reed door de nauwe straten,  waar eerder de falangisten waren gedood was er nu een goep gewapende falangisten die, toen zij de bus zagen aankomen dit als een provocatie opvatten en het vuur openden. Zevenentwintig inzittenden kwamen om en negentien raakten er gewond.

Dit incident was het begin van een langdurige periode van wantrouwen en haat tussen de beide geloofsgroepen en leidde direct tot hevige gevechten in heel Libanon tussen milities van het KRF, de PLO en hun bondgenoten van de Lebanese National Movement (LNM) waarbij in drie dagen driehonderd doden vielen.
Het conflict escaleerde en mondde uit in een burgeroorlog die, ondanks internationale bemiddeling, twee jaar zou gaan duren en waarbij 80.000 doden vielen en die Libanon zestien jaar lang religieus verdeelde.

donderdag 12 april 2012

12 april 1945: Bevrijding Kamp Westerbork

Op 12 april 1945 bevrijdden Canadese soldaten het Kamp Westerbork bij Hooghalen (Drenthe). Westerbork was een doorgangskamp voor voornamelijk Joden die later op transport zouden gaan naar andere concentratiekampen zoals Auschwitz, Theresienstadt en Bergen-Belsen. Westerbork was in 1939 aangelegd om vluchtelingen uit Duitsland op te vangen. In 1942 namen de Duitsers het kamp in gebruik als doorgangskamp voor Joden, zigeuners, verzetsmensen en andere 'vijanden van Duitsland'.
In totaal hebben er 107.000 Joden in Westerbork gezeten, waarvan er 5.000 de oorlog hebben overleefd.

Hieronder een geluidloze film van een transport dat op 19 mei 1944 is vertrokken naar Auschwitz.

woensdag 11 april 2012

11 april 1945: De bevrijding van Buchenwald (SCHOKKEND BEELDMATERIAAL)

Op 11 april 1945 werd het concentratiekamp Buchenwald bevrijd door eenheden van de US 9th Armored Infantry Battalion. Hieronder een contemporain filmpje over de verschrikkingen in het kamp en het gedwongen bezoek dat de bevolking uit de omgeving aan het kamp moest brengen om hen te confronteren met wat er zich in hun achtertuin had afgespeeld. Een waarschuwing voor schokkend beeldmateriaal is op zijn plaats, dus: het filmpje kijken is op eigen risico.

dinsdag 10 april 2012

10 april 1741: Slag bij Mollwitz

Bij de Slag bij Mollwitz vochten 23.400 Pruisische soldaten onder leiding van de nieuwe Pruisische koning Frederik II (later ook bekend als Frederik de Grote) tegen 16.600 Oostenrijkse troepen onder Veldmaarschalk Wilhelm Reinhard von Neipperg. Het was één van de eerste botsingen tussen legers van beide landen in de Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748).

Nadat Maria Theresa van Oostenrijk in oktober 1740 heerser werd over het Koninkrijk Bohemen en het Koninkrijk Hongarije, zag Frederik II zijn kans schoon en viel de provincie Silezïë binnen om land en bevolking aan Pruisen toe te voegen. Hij veroverde het hele gebied in razend tempo en zijn leger dacht een eenvoudige overwinning te hebben behaald en maakte zich klaar voor de winter. Maria Theresa liet de verovering niet over haar kant gaan en stuurde Veldmaarschalk Von Neipperg met een leger van 20.000 man naar Silezië om het te heroveren.

Het leger van Neipperg verrastte het Frederik II volledig en Neipperg leidde zijn leger langs dat van Frederik II om de stad Neisse te ontzetten die nog door de Pruisen belegerd werd. Beide veldheren spoedden zich in paralelle kolonnes noordwaarts om als eerste de stad te bereiken. Het weer was zeer slecht, maar Neipperg bereikte Neisse als eerste en sloeg daar zijn kamp op. Frederik's leger zat vast achter vijandelijke linies met een groot Oostenrijks leger tussen zijn leger en zijn koninkrijk waardoor zijn aanvoer- en communicatielijnen waren afgesneden. Een veldslag was niet te voorkomen.

Van gevangengenomen Oostenrijkse soldaten verkregen inlichtingen verschafte Frederik II inzicht in de exacte locatie van Neipperg's leger en diens posities bij Mollwitz (sinds 1945 heet het Małujowice en ligt het in Polen). Ochtendmist en sneeuw zorgden ervoor dat het leger ongezien kon optrekken naar Neipperg's legerkamp. Frederik II gaf zijn troepen de opdracht zich in slagorde op te stellen, in plaats van direct tot de aanval over te gaan wat ervaren bevelhebbers zouden hebben gedaan. Daarbij schatte hij door de sneeuwval de afstand tot de rivier, een uitloper van de Oder, op zijn rechterflank verkeerd in. Hij stelde een deel van zijn leger achter een bocht in de rivier op, waardoor deze geen deel konden nemen aan de strijd. 
Ook Neipperg bevond zich in een onfortuinlijke situatie. Toen hij Frederik's leger ontdekte, sliep zijn eigen leger nog en was het bovendien richting het noord-westen opgesteld. Hierdoor kon het leger van Frederik Neipperg in de rug aanvallen. Zo snel als zij konden maakten Neipperg's troepen zicht gereed en probeerden zij zich tot een eenheid met slagkracht te vormen. Uiteindelijk hadden beide partijen rond 13.00 uur de zaken op orde en waren zij gereed om de strijd met elkaar aan te binden.

De Pruisische troepen trokken op in twee secties, maar zes regimenten Oostenrijkse cavalerie vielen de Pruisische cavalerie op de (Pruisische) rechterflank aan en versloegen hen. Hierdoor kwam deze flank open te liggen en de Oostenrijkse cavalerie richtte zich op de kwetsbare Pruisische infanteristen. De situatie zag er hachelijk uit voor de Pruisen en Frederik werd aangeraden het slagveld te verlaten om gevangenschap of de dood te voorkomen. Hij nam dit advies aan en hierdoor redde hij zijn leven. De goed getrainde Pruisische infanterie liet zich echter niet van de wijs brengen door de aanstormende cavalerie en draaide naar de rechterflank en gaf doorlopend salvovuur af op de ruiters. De bevelhebber en de aanvoerders van de beide flanken van de Oostenrijkse cavalerie kwamen om waardoor de aanval werd afgeslagen en de Pruisische rechterflank zich wist te herstellen. Een tweede aanval door de Oostenrijkse cavalerie werd ingezet op de Pruisische linkerflank. Deze aanval werd met succes afgeslagen en de Pruisische Veldmaarschalk Kurt Christoph von Schwerin, die Frederik II had vervangen, gaf zijn infanterie het bevel tot de aanval over te gaan. De superieure vuurkracht van de uitstekend gedrilde Pruisische infanterie over die van de Oostenrijkse gaf de doorslag en de Oostenrijkers werden gedwongen zich terug te trekken. De overwinning was aan de Pruisen en Frederik II had Silezië aan zijn koninkrijk toegevoegd. 

woensdag 4 april 2012

4 april 1949: Ondertekening Noord-Atlantisch Verdrag

Op 4 april 1949 ondertekenden twaalf landen in Washington D.C. het Noord-Atlantisch Verdrag waarin zij afspraken elkaar te helpen mocht de Sovjet-Unie West-Europa aanvallen. Met de ondertekening van dit verdrag was de oprichting van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) een feit. Het belangrijkste stuk uit het verdrag is Artikel 5, waarin wordt afgesproken dat als er een aanval plaats vindt op één van de lidstaten, dit als een aanval op alle lidstaten beschouwd wordt. Tijdens de Koude Oorlog hebben zij deze afspraak niet na hoeven komen, maar op 4 oktober 2001, als direct gevolg van de aanvallen op het World Trade Center op 11 september, besloot de Noord-Atlanstische Raad om Artikel 5 in werking te laten treden en elkaar bij te staan in de strijd tegen het terrorisme onder de naam Operatie Eagle Assist.

De twaalf landen die aanvankelijk het verdrag ondertekenden waren: de Verenigde Staten, Canada, België, Denemarken, Frankrijk, Luxemburg, IJsland, Italië, Noorwegen, Portugal, het Verenigd Koninkrijk en Nederland. Later volgden Griekenland en Turkije (beiden in 1952), West-Duitsland (1955), Spanje (1982), Tsjechië, Hongarije en Polen (alledrie in 1999), Bulgarije, de Baltische staten, Slowakije, Slovenië en Roemenië (allen in 2004) en Albanië en Kroatië (beiden 2009).